Gisteren wees collega Dennis Helmons mij op de column van Bartjens in het FD met de kop: Reddingen kosten scheepsbouwer IHC een hoop geld

De schulden van IHC werden door de homologatie van een onderhands akkoord aan schuldeisers op basis van de op 1 januari 2021 in werking getreden Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) geherstructureerd. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam deed nogal wat stof opwaaien omdat de Rabobank door de uitspraak werd gedwongen de financiering van IHC voort te zetten, terwijl het winstgevende kroonjuweel van IHC werd afgestoten. De procureur-generaal bij de Hoge Raad overweegt tegen deze uitspraak cassatie in het belang der wet in te stellen. Dat zou de eerste zijn.

Nu terug naar de column van Bartjens. Hij beschrijft dat IHC al sinds 2020 fors verlieslijdend is en sindsdien twee reddingsacties achter de rug heeft. De laatste met behulp van de WHOA. Die reddingen kostte IHC aan kosten van consultants en advocaten van de Zuidas en meestal ook herstructureringsmanagers”, zo rekent hij voor, in totaal € 56,7 mln., waarvan in 2020 € 24,5 mln., even hoog als de winst van IHC in de goede jaren. Hij maakt tot slot een sprongetje naar het spraakmakende faillissement van Imtech waarin in de drie jaar voorafgaand aan het faillissement € 100 mln. aan advieskosten werd gemaakt, waarvan € 18 mln. (tevergeefs) in de laatste maanden. Laten wij hopen dat IHC niet hetzelfde overkomt.

In de herstructureringspraktijk voor het MKB waarmee wij als kantoor ons bezighouden, worstelen wij ook met de hoogte van de advieskosten. Zo hebben wij recent een bedrijf door een minnelijk akkoord met schuldeisers in de schaduw van de WHOA heen geholpen. In een periode van circa vier maanden declareerden wij als advocaten ongeveer € 50.000,- aan advieskosten tegen een uurtarief van gemiddeld € 250,- (excl. btw). Tel daarbij nog op forse kosten aan bedrijfs- financieel- en waarderingsadvies. Het is uiteindelijk gelukt, maar de uitkomst was onzeker en de kosten waren dus fors.

In zaken als IHC en Imtech zijn randstedelijke en Zuidas kantoren werkzaam die hele andere uurtarieven hanteren. Uurtarieven van € 750,- (excl. btw) zijn geen uitzondering. Die kantoren werken nog steeds volgens het piramidemodel, waarbij een relatief kleine groep winstdelende partners een veelvoud aan junior en senior medewerk(st)ers tegen uurtarieven van minstens € 500,- aan het werk houden die zorgen voor de winst van de partners (leverage). Winstaandelen van een partner van € 800.000,- of meer per jaar zijn geen uitzondering. Er is al veel gezegd en geschreven over de vraag of dit businessmodel wel houdbaar is, zeker voor de junior en senior medewerkers die vaak zes- tot zevendaagse werkweken maken, tevergeefs zoeken naar een goede werk-privé balans en dat alles ten behoeve van de partners.

Begrijp mij niet verkeerd, ik ben opgegroeid in de commerciële advocatuur. Het drijven van een kantoor als partner is een hele verantwoordelijkheid en verdraagt zich niet met een 9-tot-5 mentaliteit. Maar waar ligt de grens van een redelijk inkomen dat ten laste komt van de cliënten en de medewerkers van het kantoor? Ik ga die grens niet trekken. Ik ga ook niet pleiten voor een ‘Balkenende norm’ voor de zakelijke dienstverlening, dat is maar een aandachttrekkende kop van dit blog. Ik roep de cliënten van de randstedelijke dienstverlening wel op de advieskosten van hun consultants kritischer tegen het licht te houden dan kennelijk nu gebeurt. Dat deed ons kleine bedrijf dat wij door een minnelijk akkoord heen loodsten ook.