In onze blogpost over De “bodemprocedure in eerste aanleg”, de start van het proces bij de rechter, is al uitgelegd dat je eerst moet weten of de procedure die je start een verzoekschrift- of dagvaardingsprocedure is. In het eerste geval begint de procedure namelijk met een verzoekschrift en in het tweede geval met een dagvaarding.

Een verzoekschrift is eigenlijk een brief aan de rechtbank. Die brief mag door iedereen worden opgesteld en ingediend. Het is dus niet nodig advocaat te zijn. Een dagvaarding is een stuk, dat door een advocaat moet worden opgesteld en ingediend bij de rechtbank. Dit nadat het stuk door een deurwaarder aan de wederpartij is uitgebracht (“betekend”). Dit gaat trouwens langzaam veranderen, omdat de rechtbank over gaat op digitaal procederen (onder het project “KEI”). Tot die tijd moet de dagvaarding worden uitgebracht.

Ik beperk me in deze bijdrage verder tot ‘de dagvaarding’, omdat een verzoekschrift inhoudelijk niet veel afwijkt van een dagvaarding, maar vooral minder formele procedurele regels kent.

Een dagvaarding begint met het opsommen van de partijen in de procedure. Eerst wordt de eisende partij genoemd en daarna degene tegen wie de eiser de procedure begint (de “gedaagde”). Er kan ook door meerdere partijen een procedure worden gestart of tegen meerdere partijen. Er zijn dan meerdere eisers en/of gedaagden. Deze moeten dan allemaal in de dagvaarding worden genoemd onder de partijen. Daarnaast wordt ook vermeld wie als advocaat namens de partijen optreedt.

Daarna moeten er een aantal verplichte “aanzeggingen” worden opgenomen in de dagvaarding. Dit is eigenlijk een opsomming van bepaalde gevolgen van de procedure voor de gedaagde(n). Er staat bijvoorbeeld in wat er gebeurt als de gedaagde niet of te laat in de procedure verschijnt of het verschuldigde griffierecht niet of niet op tijd betaalt. Er wordt dan namelijk verstek verleend. Dit betekent dat de rechter uitspaak doet zonder het verweer van gedaagde mee te nemen. Meestal wordt de vordering van de eiser dan toegewezen, behalve als die vordering volgens de rechter onrechtmatig of onredelijk is.

Als er meerdere gedaagden zijn, staat in de aanzeggingen ook wat de gevolgen daarvan zijn. Zo wordt er bijvoorbeeld maar één keer griffierecht gevraagd als de gedaagden dezelfde advocaat inschakelen en hetzelfde verweer voeren.

Na dit formele gedeelte komt het inhoudelijke gedeelte van de dagvaarding. Daarin worden de feitelijke en juridische gronden door de eiser opgeschreven. In het feitelijke deel beschrijft de eiser(s) wat er allemaal is gebeurd, waardoor hij of zij nu voor de rechter staat en een vordering indient. Uiteraard moet je het daarbij beperkt houden tot de voor de zaak relevante feiten.

Alles wat je onder deze feiten beschrijft moet je ook bewijzen. Tijdens je studie leer je dit met de uitdrukking: “wie eist, bewijst”. In een later nog te verschijnen blogpost zal worden uitgelegd hoe je dat bewijs kan leveren. Het meest gebruikelijk is, dat je schriftelijk bewijs levert door bij de dagvaarding kopieën toe te voegen van bijvoorbeeld overeenkomsten, correspondentie, foto’s, et cetera. Dit worden producties genoemd. Deze worden genummerd, zodat je daarnaar in de dagvaarding en andere processtukken kunt verwijzen. Daarnaast wordt bewijs ook regelmatig geleverd door getuigen op te roepen en voor de rechter te laten verhoren. Als je dat wilt, moet je dit in de dagvaarding al vermelden, waarbij je ook de namen en woonplaatsen van de getuigen die je wilt horen moet opgeven.

Na het feitelijke deel, komt het deel waarin de juridische gronden moeten worden opgeschreven. Dit betekent, dat de eiser aan de rechter uitlegt op grond van welke artikelen uit het wetboek de gedaagde verplicht is om aan de vordering van de eiser te voldoen. Er zal dan ook worden verwezen naar eerdere uitspraken van rechters over die artikelen. Dit kunnen uitspraken zijn van de rechtbank, het gerechtshof en/of de Hoge Raad. Die uitspraken tezamen worden ook wel “jurisprudentie” genoemd.

Als advocaat is het de kunst om te zoeken naar uitspraken die zoveel mogelijk lijken op de casus die in de dagvaarding aan de orde komt. Uiteraard wel naar uitspraken die in het voordeel zijn van de eisende partij 😉. Daarmee moet de rechter dan overtuigd worden om de vordering van de eiser toe te wijzen.

Als de eiser zijn of haar feitelijke en juridische verhaal heeft gedaan, moet ook nog worden aangegeven welk verweer er door de gedaagde is gevoerd tegen de vordering van de eiser. Dit is de zogenaamde “substantiëringsplicht”. Als eiser kun je dan ook meteen beschrijven waarom dit verweer van de gedaagde niet gehonoreerd moet worden. Daarnaast moet de eiser ook nog aangeven, dat de rechter waaraan hij of zij de dagvaarding heeft toegezonden bevoegd is.

Tenslotte moet de eiser zijn vordering exact beschrijven. Dit wordt het petitum genoemd. Daarin vraagt de eiser aan de rechter om zijn vordering toe te wijzen en moet dus goed worden beschreven wat er precies wordt gevorderd. Dit kan zijn dat de rechter verklaart dat een bepaalde gedraging van de gedaagde onrechtmatig was en dat de rechter ook schadevergoeding toewijst, maar kan ook zijn dat de gedaagde veroordeeld wordt om bijvoorbeeld een overeenkomst na te komen of een vordering terug te betalen. Als er ook rente wordt gevorderd, moet dat ook in het petitum staan. Daarnaast vorder je vrijwel altijd om de gedaagde in de proceskosten (en eventueel beslagkosten) te laten veroordelen. Het petitum moet goed aansluiten bij het feitelijke en juridische deel. Ook geldt, dat als iets niet in het petitum staat, de rechter het ook niet kan toewijzen. In het feitelijke en juridische deel moet de rechter kunnen lezen waarom hij of zij de vordering moet toewijzen.

De gedaagde mag op alles wat door de eiser wordt geschreven en gesteld in de dagvaarding reageren in een stuk, dat de conclusie van antwoord wordt genoemd. Mijn volgende blogpost staat in het teken van dit processtuk. Mocht u naar aanleiding van deze of andere blogposts vragen hebben over procedures, neem dan gerust contact met mij op.