Het was het jaar 1992. Ik was 26 jaar jong en krap twee jaar advocaat-stagiaire in Rotterdam, toen ik door mijn patroon werd gevraagd om voor een cliënt van hem een pleidooi te houden bij het Gerechtshof in Den Haag. Het betrof een langslepende grote zaak tegen een van de grootste bedrijven van Nederland. Een schadevergoedingsclaim over veel geld (meloenen zeiden wij vroeger) met wel een meter aan dossier. Documentatie, memo’s, processtukken noem maar op. En ik had slechts twee weken om mij voor te bereiden.

Ik werd dus in het diepe gegooid. Mijn patroon vond dat ik daarvan het meeste leerde. De dagelijkse “on the job” coaching en begeleiding zoals wij die nu kennen, was er toen nog niet en de verplichte beroepsopleiding voor advocaat–stagiaires was ook nog maar net van start gegaan. Voor advies over “hoe maak ik een goede pleitnota” ging ik te rade bij meer ervaren medewerkers van kantoor, maar ik vond toch voornamelijk zelf het wiel uit.

Ik worstelde mij door het dossier en vergaarde alle informatie over het rechtsgebied. Ik zat daarvoor vaak in de bibliotheek. Zonder een computer betekende dat het doorbladeren van de NJ (Nederlandse Jurisprudentie), wetsartikelen en vakliteratuur met behulp van een kaartenbak. Door het “sneeuwbaleffect” via verwijzingen in noten maakte ik mij het juridische kader eigen. Maar ook de feiten moesten goed in mijn hoofd zitten, dus veel lezen, bladeren, notities maken en in mijn hoofd stampen.

In mijn zoektocht stuitte ik op een feit dat tot dan toe niet naar boven was gekomen en waarmee ik de tegenpartij een tik kon geven. Overigens, het enige dat ik op dat moment wist van de tegenpartij was dat de advocaat de (toen) oudste maat was van het prominente Haagse kantoor Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn. Hij had heel wat meer jaartjes ervaring dan ik en voelde zich waarschijnlijk ook een stuk zekerder.

Op de dag van het pleidooi maakte de zenuwen zich al van mij meester tijdens de reis van Rotterdam naar Den Haag. Ik stond er alleen voor (de cliënt noch mijn patroon waren meegekomen) en wist niet goed wat me te wachten stond. Aangekomen op het gerechtshof liep ik achter de bode aan naar de wachtruimte van de zittingszaal. Ik zie me daar nog lopen in mijn toga met mijn aktetas in mijn klamme handen.

Daar aangekomen viel het mij meteen op dat het heel druk was. Ik vroeg aan de bode wie al deze mensen waren en voor welke zitting zij kwamen en wat bleek: het waren studenten van Hoogleraar Snijders, rechter-plaatsvervanger in mijn zaak, die hij had uitgenodigd om de (openbare) zitting bij te wonen. Toen ik dat hoorde sloeg mijn hart wel een keertje over. Niet alleen de “grote” mr. Snijders als rechter, maar ook nog eens een horde studenten die op mijn vingers zouden staan kijken.

Voor ik het wist werd de zaak door de bode uitgeroepen en kon de hele menigte naar binnen. De advocaat van de tegenpartij (toen tevens procureur) vond het nodig om bij het binnengaan mij als niet–Haagse advocaat bij het gerechtshof te introduceren. Dat was voor procureurs indertijd niet ongebruikelijk, maar het voelde voor mij neerbuigend aan. Niet bepaald een lekker begin.

Omdat onze cliënt het pleidooi had aangevraagd, was ik als eerste aan de beurt. In de bomvolle zittingszaal – er zaten zelfs vóór mij studenten op een bank – met gierende zenuwen en het zweet dat over mijn rug liep, stak ik van wal. En hoewel het geen smeuïg pleidooi was en het me niet lukte om volledig los van papier te pleiten, wist ik wel degelijk mijn punt te maken. Dit zorgde ervoor dat de advocaat van de wederpartij aan het einde van zijn pleidooi om een eiswijziging vroeg. Hij moest zijn eis dus aanpassen, om zijn zaak rond te krijgen.

Het gerechtshof vroeg mij vervolgens of ik bezwaar had tegen deze eiswijziging. Ik stamelde wat, moest in een split second beslissen en voor ik het wist zei ik ‘Nee’. Achteraf gezien had ik wel degelijk bezwaar moeten maken, maar het lef ontbrak me op dat moment. Dat daar de crux zat, bleek ook uit het feit dat één van de studenten na afloop op uitnodiging van hoogleraar Snijders de vraag stelde wat het hof had besloten als ik wel bezwaar had gemaakt. Daar kon het hof natuurlijk niet op ingaan.

Met gemengde gevoelens verliet ik de zittingszaal. Op juridisch vlak deed ik niet onder voor de oudste maat van Pels Rijcken. Ik had in de zaak een goed punt gemaakt. Helaas ontbrak het me op dat moment nog aan voldoende proces assertiviteit. Het is in ieder geval een goede les gebleken en een zaak die me altijd is bijgebleven. In die zin had mijn patroon wel gelijk, toen hij zei dat je het meeste leert als je in het diepe wordt gegooid. Toch maar eens wat vaker hier op kantoor toepassen? ;)